Haj Abdelkader Perez was een belangrijk man. Hij was admiraal en werd als gezant van Marokkaanse koningen naar verschillende Europese landen gestuurd. In oktober 1729 arriveerde hij in de Republiek als vertegenwoordiger van koning Abdallah bin Ismail om met de Staten Generaal te onderhandelen over een vredesverdrag. Een belangrijk deel van zijn tijd verbleef de ambassadeur echter niet in Den Haag maar in Amsterdam.
Abdelkader Perez was ongetwijfeld een opvallende verschijning in de stad, over wie men met enige regelmaat in de kranten van de tijd kon lezen. Er bestaat een imposant portret van hem uit de tijd dat hij in Groot-Brittannië verbleef: met admiraalsstaf in de hand, een volle witte baard en een witte tulband op zijn hoofd.
Waar het vandaan kwam is niet duidelijk, maar in 1730 deed het verhaal de ronde dat ‘Admiraal Perez zoude zijn een Renegaat die van de Christelijke of Joodse Religie tot de Moorse zoude zijn overgegaan’. Een dergelijke bekering was iets wat in de 17de en 18de eeuw best vaak voorkwam, maar volgens de wet verboden was. Het verlaten van het christelijke geloof ten gunste van de islam werd door Nederlandse christenen, van welke gezindte dan ook, hevig veroordeeld.