Soms was zwemmen een uitweg naar vrijheid, zo blijkt uit de verklaring van aantal bemanningsleden van het schip Vrouw Gerharda Catharina. De akte werd 4 juni 1784 opgesteld in het kantoor van notaris Jan Harmsen aan de Amsterdamse Blauwburgwal. Nadat het schip beladen met koffie, cacao en katoen de monding van de Suriname rivier uitgezeild was en op volle zee voer, kwamen er twee slaafgemaakte mannen tevoorschijn: een man van gemende afkomst (‘Mulat’) en een inheemse (‘Bok Indiaan’). Jammergenoeg zijn hun namen niet bewaard gebleven.
Toen het schip enkele weken later voor de kust van Ierland lag, besloot de eerste slaafgemaakte man het schip te verlaten. Tot tweemaal toe wist de bemanning hem te grijpen, maar drie maal was ook hier scheepsrecht, zo blijkt uit de verklaring: ‘dat hij s’ avonds voor hun vertrek van Bantry baay in Ierland met zwemmen van hun schip is gevlugt en weggelopen is zonder dat zij denzelven terug hebben kunnen krijgen of weten waar of hij gebleven is’.
Ook de Inheemse man besloot zijn vrijheid te zoeken: ‘dat nadat zij [de bemanning] met hun schip alhier [in Amsterdam] gearriveerd zijn, de Bok Indiaan buiten hun weten van boord van ’t schip weggelopen is zonder dat zij denzelve hebben kunnen wedervinden of ontdekken‘
Hopelijk hebben beide mannen hun vrijheid inderdaad gevonden in Ierland en Amsterdam of elders.
Meer over vroegmoderne zwemmers in Ons Amsterdam (juni 2024)
AMSTERDAMSE AKTEN • 7 augustus 2023 • Door Mark Ponte
De Turkse koopman Mustaffa had schulden, liet zich kwalijk uit over christelijke zaken en bedreigde mensen. Stadgenoten rapporteren erover bij de notaris.
De Amsterdamse Notariele Akten uit de 17de en 18de eeuw geven unieke inkijkjes in het internationale karakter van de stad Amsterdam. In de omgeving van de Nieuwmarkt bevond zich een groep kooplieden, bestaande uit Grieken, Armeniërs, Turken en Italianen. Zij werden aangetrokken door de mogelijkheden op de Amsterdamse koopmansbeurs en verbleven voor korte of langere tijd in de handelsstad. Ze hadden een vaste stek op de beurs en ze woonden of logeerden onder meer op de Sint Antoniebreestraat ‘in de Persiaen’, in logementen in de Bethaniënstraat of op de Boomsloten, waar in de 18de eeuw de nog altijd bestaande Armeense kerk gebouwd werd.
De meeste van deze migranten kwamen uit de Levant, Turkije, Armenië of Iran, maar ze hadden nogal wisselende ‘identiteiten’ – de landsgrenzen van vandaag lagen vroeger anders. Zo identificeerde de uit Constantinopel afkomstige kruidenier Jean Gaston zich als ‘Armeniër’ en was de ‘Griek’ Jan Elias afkomstig uit Aleppo (zie Ons Amsterdam van februari 2023). Gaston gebruikte in zijn akten het Latijns schrift, Elias het Arabisch.
Hun handelsnetwerken strekten zich dan ook uit rond de Middellandse Zee en verder langs de Zwarte Zee en Indische Oceaan, en ze waren bovendien verbonden aan eeuwenoude routes over land. Bij de Amsterdamse notarissen kwamen zij vooral langs om handelscontracten te tekenen, maar ook om verslag te doen van conflicten die zich regelmatig binnen de gemeenschap afspeelden.
Zoals in 1656, rond de Turkse koopman Mustaffa. Die was dat jaar met handelswaar uit Venetië in Amsterdam aangekomen en hij had onderdak gevonden bij de Armeniër Gregorius Martinus op de Boomsloot. Op verzoek van de laatste vertellen Jan Elias, ‘Grieks coopman’, Juanni Jacob, Tatos Baba, Demetry Augustus en Joannes Petri op 5 december 1656 bij de notaris in aanwezigheid van Sirkis Bogos, ‘tolck van de Asiatische taelen’, dat zij erbij waren toen Gregorius enkele maanden eerder ‘met Mustaffa Turck afreeckende van eenige penningen, die de requirant met Mustaffa tot zijne noodige onderhout & montcosten hijer ter landen t’sedert zijne comste van Venetien verstreckt hadde’.
Net als de huidige bewoners van het Caraïbisch gebied, konden zeventiende-eeuwse koopvaarders en kolonisten in de maanden juni tot en met november te maken krijgen met tropische cyclonen. Op 27 oktober 1639 verklaarde schipper Michiel Sijmonsz van Uitgeest bij Notaris Henrick Schaef over een zware storm die een jaar eerder ver het eiland Sint Christoffel raasde, waarbij verschillende schepen verloren gingen en gouverneur Pieter Minuit van Nieuw-Zweden om het leven kwam.
Nieuw-Zweden
Nadat hij eerder van 1626 tot 1631 gouverneur was geweest van Nieuw-Nederland, trad Peter Minuit in 1637 in dienst van de Zweedse kroon met de opdracht een kolonie te stichten in Noord-Amerika. In het voorjaar van 1638 streek hij met een groep Zweedse kolonisten neer in het gebied rond de Delaware Rivier, aan de zuidgrens van Nieuw-Nederland. Daar werd de kolonie Nieuw-Zweden gesticht en direct een aanvang gemaakt met de bouw van Fort Christina. In juni 1638 was Minuit alweer onderweg met het schip de Calmar Sleutel (in het Zweeds de Kalmar Nickel) om in Zweden een tweede groep kolonisten op te halen. Bij het eiland St. Christoffel, het huidige St. Kitts, werd een tussenstop gemaakt om te handelen in tabak.
Er lagen diverse schepen op de rede bij Sandt Punct (Sandy Point), de tabakshaven van St Christoffel. Terwijl er door het lagere personeel van de Calmar Sleutel druk gehandeld werd, waren schipper Jan van Water en commandeur Minuit op 28 juni 1638 van boord gegaan om op uitnodiging van een collega schipper te dineren op het Rotterdamse schip ‘Het vliegende hert’.
Aan boord van de Calmar Sleutel waren zes bemanningsleden van het schip de Santa Clara om een partij tabak te ruilen tegen een aantal papegaaien. Terwijl onderstuurman Jacob Evertsz nog bezig was met het wegen van de tabak, werd St. Christoffel één uur voor zonsondergang overvallen door ‘den swaren Orancan‘. De zware tropisch storm raasde over de rede van de Sandt Punt, verschillende schepen raken op drift en vergaan in de Caribische Zee. Zowel Het Vliegende Hert als de Santa Clara verdwijnen uit het zicht. Van commandeur Peter Minuit en schipper Jan de Water is nooit meer iets vernomen.
De Kalmar Nyckel is weliswaar een flink stuk afgedreven van het eiland, maar wonder boven wonder nauwelijks beschadigd. Twee dagen later lukt het de bemanning om al laverend de Sandt Punct te bereiken. Vijf van de zes bemanningsleden van de Santa Clara die tijdens de orkaan aan boord waren, worden in dienst genomen, en niet lang daarna vertrekt het schip richting Europa. Twee jaar later, in 1640, bracht het een tweede groep kolonisten in Nieuw-Zweden. In 1652 werd het schip tijdens de Eerste Engelse Zeeoorlog voor de kust van Schotland tot zinken gebracht.
Schilderij Kalmar Nyckel, door Jacob Hägg, 1922
Etymologie van orkaan
Een bijzondere akte, niet alleen vanwege de heftige gebeurtenis die wordt beschreven en de vele achterliggende verhalen die een rol spelen, maar ook vanwege het gebruik van het woord ‘Orancan’. Een woord dat waarschijnlijk afkomstig is uit het Taino, een Arawakse taal uit het Caribisch gebied. Nergens werd het woord storm gebruikt, in plaats daarvan sprak Michiel Sijmonsz over ‘Den Swaren Orancan’, als ware het een reusachtig angstaanjagend beest dat schepen verschalkte. Het is dan ook dit Caribische woord Orancan, waar ons woord orkaan en ook het Engelse Huricane, op gebaseerd is. Niet alleen de tabak en suiker werden uit het Caribisch gebied naar Europa gehaald, soms ook, zo blijkt uit dit verhaal, de taal omdat de eigen woorden te kort schoten om een gebeurtenis te beschrijven.
In de jaren negentig van de twintigste eeuw is er een replica gemaakt van de Calmar Nyckel, zie http://www.kalmarnyckel.org/.
Nieuwjaarsavond 1653 schaatste Abraham Chamis van Ouderkerk a/d Amstel naar Amsterdam. Omdat hij bang was dat hij de stad niet meer in zou komen – ’s avonds werden de poorten gesloten – klopte hij aan bij Hilletje Jans buiten de Regulierspoort.
Het kostte Chamis enige moeite om Hilletje ervan te overtuigen, maar uiteindelijk mocht hij daar logeren en heeft hij er gegegeten, geslapen en de volgende ochtend keurig betaald. Blijkbaar waren er geruchten ontstaan naar aanleiding van deze avond. Want twee maanden verklaarde Hilletje het bovenstaande bij een notaris. Bovendien ontkende zij met klem de valse beschuldiging dat Abraham in haar huis met een zekere ‘lichte vrouw’ Anna geslapen zou hebben.
Eind september 1563 was in Antwerpen de olifant Emanuel met zijn verzorger te zien. In een kroniek van de stad Antwerpen werd het volgende genoteerd: “(…) anno 1563, int eynde van september, doen quam tot Antwerpen tschepe eenen olifant vuyt Portugael, off daer ontrent, oudt by de negen jaeren, hooge acht voeten; desen ginck sdaechs achter straeten dattet een yegelyck sien moechte: desen was seer tam ende wert geregeert van eenen moor doende alwat den moor hem gebiede: desen olifant hiet Emanuel.”
De olifant en zijn verzorger werden getekend door Bernaert de Rijckere:
De term ‘moor’ die voor de verzorger gebruikt werd, is interessant. ‘Moor’ werd zowel gebruikt voor Noord-Afrikanen, vaak moslims, voor zwarte Afrikanen van bezuiden de Sahara, en voor mensen uit India (zoals later de Indiase zeelui in dienst van de VOC). Uit de tekening van De Rijckere valt het niet op te maken, maar de verzorger was zeer waarschijnlijk zwart. Noord-Afrikaanse ‘moren’ werden door de Antwerpse chroniqueur namelijk ‘witte moren’ of ‘witmoor’ genoemd:
“Anno 1529, soo quam in Portugael eenen coninck die verjaecht was van synen broedere, ende begeerde assistentie van den coninck van Portugael, ende hiet die coninck van Fees; ende was een witmoor.”
En in maart 1569: ” In dese weke doen synder tot Antwerpen van den steen veel gevangenen quaetdoenders opten werff te schepe gegaen naer Spaengnien, om aldaer op de galeyen geseth te worden tegen den Turck ende witte mooren.”
Emanuel en zijn verzorger zijn ook te zien op het schilderij ‘Dorpskermis bij nacht’, van Marten van Cleve. Op dat schilderij is duidelijk te zien dat de verzorger van Emanuel een zwarte man was. V
Via Twitter stuurde Remco Sleiderink – Hoogleraar Middelnederlandse literatuur in Antwerpen – mij dit prachtige door Jan Mollijns gedrukte blad:
Waar kwamen Emanuel en zijn verzorger vandaan?
Dat het een zwarte man is wil natuurlijk niet zeggen dat hij ook uit Afrika afkomstig was. Zo is de afgebeelde olifant geen Afrikaanse maar een Indische, waarschijnlijk afkomstig uit (de omgeving van) het gebied in India dat begin zestiende eeuw in Portugese handen was gekomen. In 1514 kreeg paus Leo X de olifant Annone (of Hanno) cadeau van de Portugese koning Manuel I. De stoffelijke resten van deze olifant die slechts enkele jaren geleeft heeft, zijn begraven in het Vaticaan.
Het is aannemelijk dat ook Emanuel en zijn verzorger uit India kwamen. Maar daarmee zijn we er natuurlijk nog niet. Hoe heette de verzorger? En waar kwam hij precies vandaan? Waar is hij nog meer geweest met zijn olifant? Hopelijk kan ik hier later een keer op terugkomen.
Aanvulling op 5 mei 2019 over de mogelijk Indiase oorsprong van Emanuel en zijn verzorger
Op 12 maart 1697 wordt de 22-jarige zeeman Jan Jorisz van Smirna (nu İzmir in Turkije) opgepakt bij een vechtpartij tussen Italiaanse en Noorse zeelui in Amsterdam. Na enkele dagen in de boeien gezeten te hebben wordt de Griekse zeeman op 15 maart heen gezonden. De onderstaande summiere aantekeningen van het verhoor zijn bewaard gebleven:
Gevraagd: “Of het niet waar is dat hij gevangene verleden zaterdag niet met een ‘bloot stilet in de hand’ een aantal Italianen hielp die met Noren vochten? En of hij niet een ieder die de vechtjassen uit elkaar probeerde te halen daarmee bedreigd heeft?”
Antwoord van de verdachte: “Dat hij het stilet in zijn zak had en pas toen hij de ‘dienders’ zag het uit zijn zak heeft gehaald en aan een ander te hebben gegeven.”