Soms was zwemmen een uitweg naar vrijheid, zo blijkt uit de verklaring van aantal bemanningsleden van het schip Vrouw Gerharda Catharina. De akte werd 4 juni 1784 opgesteld in het kantoor van notaris Jan Harmsen aan de Amsterdamse Blauwburgwal. Nadat het schip beladen met koffie, cacao en katoen de monding van de Suriname rivier uitgezeild was en op volle zee voer, kwamen er twee slaafgemaakte mannen tevoorschijn: een man van gemende afkomst (‘Mulat’) en een inheemse (‘Bok Indiaan’). Jammergenoeg zijn hun namen niet bewaard gebleven.
Toen het schip enkele weken later voor de kust van Ierland lag, besloot de eerste slaafgemaakte man het schip te verlaten. Tot tweemaal toe wist de bemanning hem te grijpen, maar drie maal was ook hier scheepsrecht, zo blijkt uit de verklaring: ‘dat hij s’ avonds voor hun vertrek van Bantry baay in Ierland met zwemmen van hun schip is gevlugt en weggelopen is zonder dat zij denzelven terug hebben kunnen krijgen of weten waar of hij gebleven is’.
Ook de Inheemse man besloot zijn vrijheid te zoeken: ‘dat nadat zij [de bemanning] met hun schip alhier [in Amsterdam] gearriveerd zijn, de Bok Indiaan buiten hun weten van boord van ’t schip weggelopen is zonder dat zij denzelve hebben kunnen wedervinden of ontdekken‘
Hopelijk hebben beide mannen hun vrijheid inderdaad gevonden in Ierland en Amsterdam of elders.
Meer over vroegmoderne zwemmers in Ons Amsterdam (juni 2024)