Surinaamse geschiedenis door de ogen van de voorouders van Jörgen Raymann
Verborgen Verleden laat zien dat je aan de hand van persoonlijke verhalen zoals die van David Nassy ingewikkelde geschiedenis op een aangrijpende en begrijpelijke manier toegankelijk kan maken.
In het televisieprogramma Verborgen Verleden gaan bekende Nederlanders op zoek naar de geschiedenis van hun voorouders. Dit levert vaak mooie en ontroerende verhalen op over gewone mensen tegen de achtergrond van grote gebeurtenissen in het verleden, zoals een soldaat in het leger van Napoleon of Ieren op de vlucht voor de hongersnood van 1845. Zo’n confrontatie met het vaak zware leven van voorouders kan een heftige ervaring zijn. Dat gold in het bijzonder voor de aflevering van Jörgen Raymann waaraan ik een bijdrage mocht leveren.
In reactie op het opiniestuk van Martin Sommer toont Mark Ponte dat het idee dat slechts 1% van de Nederlanders te maken kreeg met slavernij een grove onderschatting is van de historische werkelijkheid.
“Hooguit 1 procent van de Nederlanders heeft ooit te maken gehad met de slavernij”, schreef columnist Martin Sommer op basis van een telefoongesprek met emeritus hoogleraar Piet Emmer in De Volkskrant (Opinie, 26 augustus). Terecht stelde Jörgen Tjon A Fong in zijn reactie dat de gevolgen van slavernij in de maatschappelijke ongelijkheid en niet in de cijfers zitten (Opinie, 29 augustus), maar ook op het percentage van 1% valt heel wat af te dingen.
Willemina Markus was pas vijf toen zij werd meegenomen naar Amsterdam, haar moeder bleef in slavernij achter in Batavia. De laatste jaren is er meer aandacht voor het Nederlandse slavernijverleden in Azië. Gedurende de zeventiende en achttiende eeuwen leefden er vele tienduizenden mensen in gebieden onder het beheer van de Verenigde Oost-Indische Compagnie in slavernij. Sommige van hen kwamen uiteindelijk in de Republiek terecht, als knecht, dienstmeid en soms zelfs een kind, zoals Willemina.
Amsterdamse handelshuizen hielden zich niet alleen bezig met plantages in Nederlandse koloniën als Suriname en Berbice. Tijdens het indexeren op Velehanden kwam BMH de oprichtingsakte tegen van een negotiatiefonds, een soort investeringsfonds, ten behoeve van planters op het Deens Caribische eiland St. Croix.
In totaal werd er ‘zes maal honderd negentien duizend zevenhonderd drie en dertig guldens’ ingelegd door enkele honderden investeerders. In de akte die bij Notaris Homrigh werd opgemaakt, vinden we de namen van alle investeerders. Het gaat om mensen uit diverse steden in de Republiek, zoals Alkmaar, Nijmegen en Vianen. Onder de de investeerders waren uiteraard veel Amsterdammers, niet alleen komen we bekende familienamen tegen zoals Geelvinck, Van Lennep, Bicker en Clifford, notaris Homrigh zelf investeerde niet minder dan 9000 gulden op naam van diverse familieleden. Als allerlaatste worden de twee meest prominente investeerders opgevoerd: zes aandelen van elk duizend gulden op naam van “Zijne doorl. Hoogheid Prins Willem de Vijfde, Erfstadhouder der Vereenigde Nederlanden’ en ‘Anna van Brunswijk Lunenburg Kroonprinces van Groot Brittanien’.
Op bescheiden schaal verzamel ik oude ansichtkaarten uit Suriname. Zo kocht ik vorige week via een bekende online veilingsite een in 1906 naar Utrecht verstuurde ansichtkaart met daarop plantage Groot Chatillon. Naast antiquiteiten koop ik ook graag Surinaamse producten, denk aan Borgoe (rum), Pindasambal of Tjatnie. Dus toen ik las dat de handgemaakte Surinaamse chocolade van Tan Bun Skrati nu ook in Amsterdam verkrijgbaar is, moest ik die natuurlijk hebben. Twee aankopen die veel meer met elkaar te maken hadden dan dat ik mij aanvankelijk realiseerde.
Hoewel cacao natuurlijk een inheemse plant is in het Amazonegebied en dus ongetwijfeld al bekend was bij de inheemse bevolking, zou de commerciële verbouw van cacao in Suriname rond 1685 geïntroduceerd zijn door Francois Cornelis van Aerssen (1665-1740) op – inderdaad- plantage Groot Chatillon. Francois was zoon van gouverneur Cornelis van Aerssen Sommelsdijck (1637-1688). De familie van Aerssen Sommelsdijk was voor eenderde eigenaar van Suriname. Francois was heer van het kleine Franse plaatsje Chatillon en plantage Groot-Chatillon werd dan ook naar hem vernoemd.
“Naar Suriname is de cacao door Ridder de Chatillon, zoon van den in 1688 vermoorden Gouverneur G.A. van Sommelsdijck, in 1684 gebracht. ’t Moest zijn bij gelegenheid, dat eenige der dieven en vagebonden, die Gouverneur van Sommelsdijck van uit Nederland (naar hier) had laten komen, zich op eenige gestolen vaartuigen hadden ingescheept en naar de Orinoco gevlucht waren. Ridder de Chatillon, joeg hen toen na met eenige soldaten en bracht hen terug. (…) Waarschijnlijk is het, dat de Chatillon de medegenomen planten aldaar heeft geteeld, zoodat Gr. Chatillon kan beschouwd worden te zijn de eerste plantage in Suriname met cacaoplant” , aldus de Surinaamsche Almanak voor het jaar 1909.
Het zware werk werd ook op deze plantage gedaan door tot slaaf gemaakte Afrikanen en Inheemsen. Francois van Aerssen zelf was al eerder terug in de Republiek (Nederland), dan dat de eerste cacao Groot-Chatillon verliet. In 1687 vertrok hij met drie vrije en vier tot slaaf gemaakte inheemsen. Wellicht dat onder hen ook de bekende Inheemse leider Erikeja Jupiter was, die zich – zo blijkt uit een verklaring die hij bij de notaris aflegde – in mei 1688 in Amsterdam bevond. Nadat zijn vader in 1688 in Paramaribo door muitende soldaten werd vermoord, keerde Francois van Aerssen voor korte tijd terug naar Suriname om de zaken van de familie te behartigen, maar niet lang daarna vestigde hij zich definitief in Den Haag.
Aan het begin van de 18e eeuw verkocht de familie de plantage. En in de eeuwen daarna verwisselde de plantage regelmatig van eigenaar. Rond 1710 kwam de plantage in handen van familie Wiltens, later de familie Strube, Petrus Baron van Weerden, Walter Kennedy, Samuel Brandon, familie Bueno de Mesquita. Rond 1896 werd het door de overheid aangekocht en ingericht als leprozenkolonie, wat het tot 1972 is gebleven. Waarna het door het Surinaamse regenwoud werd overgenomen.
In 2015 is men begonnen met de aanleg van zorgboerderij voor dak- en thuislozen. En door Tan Bun is ook in de cacao cultuur in Suriname nieuw leven geblazen. Tan Bun Skrati werd in 6 jaar geleden opgericht en is naar eigen zeggen “the first chocolate company in Suriname producing end products of cacao. Although Suriname has a long tradition in growing and processing cacao, both as home craft as well as exporting for overseas industries, almost all activity had vanished by the time we started our enterprise.”
Het zou mooi zijn als Tan Bun Skrati niet het einde van de geschiedenis van cacao in Suriname is, maar een nieuw begin van de productie van hoogwaardige chocolade in Suriname, niet geproduceerd met behulp van dwangarbeid, maar door ondernemende jonge Surinamers.
Het Sranantongo is één van de weinige creooltalen met een rijke geschreven traditie die teruggaat tot ver in de achttiende eeuw. Taalgidsen, toneelteksten, bijbelvertalingen en kerkelijke liedboeken geven ons een goed beeld van het taalgebruik en de taalsystematiek van het 18e eeuwse Sranantongo.
Eén genre, dat van de erotische literatuur, bleef echter tot op heden onbesproken, omdat er simpelweg geen 18e eeuwse Surinaamse teksten waren overgeleverd. De recente ontdekking van een zinnenprikkelende liedtekst in het archief van de Weeskamer stelt ons voor het eerst in staat om van dit genre kennis te nemen. De ontdekking betreft het eerste erotische lied in de geschiedenis van het Sranantongo. De tekst is door ons getranscribeerd, hertaald naar het hedendaagse Sranantongo (cursief) en vrij vertaald naar het Nederlands om vervolgonderzoek te faciliteren.