Op 1 juli wordt de afschaffing van de slavernij in Suriname en de Nederlandse Cariben herdacht. Hiervoor is steeds meer aandacht in de Nederlandse media. Ik werkte mee aan twee tv-reportages.
Met AT5 sprak ik in het Mauritshuis over de zwarte gemeenschap in zeventiende-eeuws Amsterdam, de slavenhandel van graaf Johan Maurits en de veel besproken tentoonstelling Bewogen Beeld in het Mauritshuis.
In de documentaire Geboeid – terug naar de plantage (EO/NPO2) gaat Dwight van van de Vijver op zoek naar het verleden van zijn voorouders in Suriname. Geholpen door de Surinaamse slavenregisters, die sinds kort toegankelijk zijn, ontdekt Dwight steeds meer over zijn familie. De zoektocht brengt hem uiteindelijk op de plantage waar zijn voorouders in slavernij hebben geleefd . Tijdens deze zoektocht bezoekt Dwight ook het Stadsarchief Amsterdam, waar ik hem diverse notariële akten laat zien over de Amsterdamse eigenaren van die plantage.
Vanaf het moment dat de Hollanders en Zeeuwen aan het eind van de zestiende eeuw actief werden in het Atlantisch gebied kwamen er mensen van Afrikaanse afkomst al dan niet vrijwillig in Amsterdam. Dat blijkt uit de doop- en trouwregisters en uit zeventiende-eeuwse notariële akten.
Het vroegste huwelijk van een Afrikaan in Amsterdam dat ik tot nu toe ben tegengekomen was nog in de zestiende eeuw. Op 2 januari 1593 ging de 29-jarige verversgezel Bastiaan Pietersz van ‘Maniconge in Afryken’ in ondertrouw met de Amsterdamse weduwe Trijntje Pieters. Zestien maanden later werd hun dochtertje Madelen gedoopt in de Nieuwe Kerk. In 1604 kocht Abdon de Kuiper van het Afrikaanse eiland São Tomè poorterrechten. Het jaar daarna trouwde hij met met Aeltje Gerrits van Wezel.
In de loop van de zeventiende eeuw nam het aantal Amsterdammers van Afrikaanse afkomst gestaag toe en vanaf de jaren 1630 kunnen we spreken van kleine Afrikaanse gemeenschap van enkele tientallen mannen en vrouwen geboren in Afrika, maar ook in Brazilië en het Caribisch gebied. In deze periode werd er voornamelijk onderling getrouwd, en ook als er getuigen nodig waren bij een doop, huwelijk of notariële akte dan zocht men die in de eigen kleine kring. Aan de hand van dit soort heb ik een netwerk van mensen in kaart gebracht die elkaar goed moeten hebben gekend. De resultaten van dit onderzoek worden hopelijk later dit jaar gepubliceerd.
Zwarte zeemannen en soldaten
Tussen 1630 en 1670 waren de meeste Afrikaanse mannen die in Amsterdam trouwden zeeman of soldaat in dienst van de WIC en ook VOC. Zij trouwden met zwarte vrouwen, die waarschijnlijk meestal als bediende in de stad terecht waren gekomen. Soms trouwde men na afloop een maritieme carrière. Zoals Pieter Claesz Bruin van Brazil, die vanaf 1640 in notariële akten te vinden is als zeeman voor de WIC. In 1649 trouwde de inmiddels 44-jarige Pieter Claesz in Amsterdam met Lijsbeth Jans van Angola.
Anderen trouwden voordat ze weer naar zee vertrokken, zoals de Anthonio Manuel van het Kaapverdische Sint-Jago eiland die in de Turfstraat woonde. In 1632 trouwde hij met de eveneens Kaapverdische Hester Jans en vertrok vervolgens met een WIC-schip naar Brazilië. Twee jaar later was hij opnieuw in Amsterdam, vroeg een scheiding aan wegens overspel, en trouwde vervolgens met Magdalena Jans van Angola.
Waar woonden ze?
Deze meeste zwarte Amsterdammers in de zeventiende eeuw woonden in wat we nu de oude Jodenbuurt noemen, het gebied rond de Jodenbreestraat, het eiland Vlooyenburg (waar nu de Stopera staat), bij de voormalige St. Antonispoort en Leprozenhuis (Meester Visserplein). Net zoals veel andere arme immigranten woonden ze vaak met meerdere gezinnen in kleine kelderwoninkjes in stegen en gangen. Zoals in de nu nog bestaande turfsteeg waar Anthony Manuel met zijn gezin woonde en de verdwenen Pauwengang bij de Joden Houttuinen. Maar niet iedereen woonde in een achteraf steegje. Vaandrig Francisco d’Angola woonde in 1659 op de hoek van de Jodenbreestraat en de Markensteeg. Francisco had in Nederlands-Brazilië de leiding had gegeven aan een Compagnie van zwarte soldaten in dienst van de West-Indische Compagnie (WIC).
Uiteraard was dit ook de buurt waar Rembrandt zijn atelier had. In zijn periode in de Jodenbreestraat tekende en schilderde Rembrandt diverse Afrikaanse mannen en vrouwen, zoals het schilderij bovenaan deze blog, zeer waarschijnlijk zijn eigen buurtgenoten.
Links:
Overzicht van papers en lezingen die ik geven heb over dit onderwerp vind je op Academia.
De laatste tijd krijg ik regelmatig vragen over mijn onderzoek naar Afrikanen in zeventiende-eeuws Amsterdam. Ik hoop in de loop van 2018 een aantal artikelen hierover te publiceren. In afwachting daarvan schrijf ik hier alvast wat korte blogs met onderzoeksresultaten. Voor meer informatie kun je altijd contact opnemen, bijvoorbeeld via twitter @voetnoot.
We kennen Rembrandt vooral van werken als de Nachtwacht en de Joodse bruid, maar hij schilderde en tekende in de loop van zijn carrière ook diverse zwarte vrouwen en mannen. Dat kon hij op zijn meesterlijke wijze doen omdat hij in een multiculturele zeventiende-eeuwse stadswijk woonde: de wijk rondom de huidige Jodenbreestraat waar ook tientallen mensen van Afrikaanse afkomst woonden. Mensen die hij op straat tegenkwam en kon uitnodigen in zijn atelier.
‘Twee Moren’, Rembrandt van Rijn, 1661, Collectie Mauritshuis
Het hoogtepunt van Rembrandts ‘zwarte’ oeuvre vormt natuurlijk het schilderij dat nu – toepasselijk genoeg – in het Mauritshuis in Den Haag hangt. Toepasselijk omdat net als Maurits de meeste Afrikanen die in Rembrandts omgeving woonden een geschiedenis hadden in Nederlands-Brazilië, zij het op heel andere trede van de maatschappelijke ladder. Niet alleen namen allerlei teruggekeerde kolonisten tot slaaf gemaakte mannen en vrouwen als bedienden mee naar Amsterdam, ook vestigden zich hier een groep zwarte zeemannen en soldaten. Mannen die veelal in dienst waren geweest van de West-Indische Compagnie. Sommige van deze zeelui kenden de hele Atlantische Wereld, van Angola, Brazilië, het Caribisch gebied tot Nieuw-Amsterdam, het huidige New York.